Overgeschreven pagina’s door Toos Plekker-Penders over de Plekker-familie.
Ontvangen van Huub Plekker juli 2006.

Inleiding

Voorgeschiedenis

Sententien

Familiewapen:
(Armorial Géneral) J.A. Rietstap, Tôme 2;"Plecker" (de Flandre):
d’Argent à un corbeau de sable, perché sur un chicot de gueles’.
Uitgevoerd op zilver. Een zwarte raaf opvliegend van een rode stronk. Helm van zilver. Vizier en medaillon van goud. Helmteken: Twee zwarte vleugels, ½ slag naar rechts gewend. Helmkussen: Zwart-rood. Helmbekleding: zwart-rood.

 

Inleiding

De oudste Plecker of ‘de Plecker’ in recht linie van wien de registers van Edam melding maken, is een ‘Jan’. Van deze Jan weten we, uit de Edamse archieven niet meer dan de naam. We leren die naam kennen uit het huwelijk van zijn zoon ‘Aryaen’ van wie we, inde oudste trouwboeken der Hervormde gemeente van Edam lezen in 1613:

Aryan Jansz Plecker  met Lisbeth Dircksdr: getrout 3 February beyde op de Lingerzijde beyde van Edam.

Dit is echter nog niet het oudste Plecker huwelijk waarvan de Edamsche Trouwboeken gewag maken. Het eerste huwelijk op die naam vinden we beschreven als volgt:

            Anno 1607 – 23 September

Jan Adriaensz de Plecker (weduwnaar van Aechgen Jacobs), lindewever,  wonende op het doel-land, met Lawijnken (Lievyntgen) van Langhen (van Lange) wonende tot Leydere. Copulate 7 Oktober 1607 - (Ondertrouw Leiden, 12 september 1607)

(n.b. Digitale Stamboom: Bruidegom: Jan Adriaensz Plecker, weduwnaar van Aechen Jacobs, wonend Edam, lindewever - Bruid: Lievyntgen van Lange. Datum ondertrouw Leiden 12 september 1607 - opm. eerder vrouw bruidegom van Edam. Bron: Ned.Herv.Ondertrouw 1575 - 1712, folio 158v)

Het hier op volgende huwelijk dateert van 1613. We vinden in de trouwboeken van Edam dat in dat jaar in het huwelijk trad:

Lourens Adriaensz Plecker van Ekelo, woonende bij de baesesmarckt, met Niesgen Claesdochter, woonende bij St. Jacobsbrugge te Edam. 2 Juni – getrout 16 Juni 1613

Deze zelfde Lourens Adriaensz Plecker hertrout in 1619 en heet dan ook ‘del Plecker’.

            Den 20 January beroep gedaen op Leydin 1619

Lourens Adriaensz del Plecker woonende tot Edam op 't Eylandt Annetgen Aelberts woonende tot Leyden

(n.b. Digitale Stamboom: bruidegom: Laurens del Plecker, weduwnaar van Niesgen Claesdr, blauwverver - bruid: Annetgen Aelberts, Leiden 16 januari 1619 - bron: Ned.Herv.Ondertrouw 1575-1712 folio 259v)

Er waren dus in Edam in de jaren 1607 – 1613 met zekerheid drie ‘Pleckers’ of ‘de Pleckers’.

  1. Aryan Janszoon (in rechte linie de voorvader van A.A.P. Plekker)

  2. Jan Aryaenszoon

  3. Lourens Aryaenszoon

We krijgen dus de onderstaande reconstructie:

 

Jan (de)  Plecker

 

 

 

Aryan Jansz (de) Plecker

Gehuwd 3 February 1613

 

Jan Aryansz de Plecker

Geh. 23 09 1607

Lourens Aryaensz del Plecker van Ekeloo
Geh. 1e maal op 02 06 1613

Aryan Jansz de Plecker

Geh. 03 02 1613

 

Van deze drie ‘Pleckers’ weten we met zekerheid dat Lourens Aryaenszoon uit Ekeloo kwam (trouwboek der Herv.Gem. van Edam).

 

Waar de bruidegom Lourens zeker van Ekeloo komt en de onderling gelijkluidende namen uitwijzen dat Aryaen zeer vermoedelijk een neef was van de gebroeders Jan en Lourens, kunnen we met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid aannemen, dat Jan en Aryaen eveneens uit Vlaanderen kwamen terwijl dit met hun beider vaders Aryaen en Jan zeker het geval zal zijn geweest.

Naslaande waar Ekeloo ligt vinden we deze plaats in Vlaanderen tussen Brugge en Gent gelegen, nu Eeklo genaamd, stad waar vroeger veel lakenhandel was. Deze bijzonderheid wordt hier gememoreerd, omdat we in Edam leden van het geslacht Plecker in de lakenhandel terug vinden.

Alvorens deze inleiding te besluiten moet nog op één bijzonderheid worden gewezen. In de trouwboeken van de Hervormde Gemeente van Edam, lezen we dat daar huwde de 28e Oktober 1624 Marcus Marcussen van Edam, geadsisteert met zijn halve broeder Adriaen Jansz Plcker ende Metje Gerrits van Oldenburg Bruydts, wonende bij de Pampsluys.

Uit deze gegevens zijn twee conclusies te trekken:

  1. Nemen we aan dat Marcus Marcussen bij zijn huwelijk ca. 22 jaar was, dan moet zijn moeder, die ook Adriaens moeder was, reeds ca. 1600 weduwe geweest zijn en zou Jan Ariaens vader vermoedelijk nooit in Edam zijn geweest, maar reeds te Ekeloo zijn overleden.

  2. Jan kwam als weduwnaar naar Edam of zijn vrouw overleed spoedig na bun huwelijk in Holland en Jan hertrouwde met de weduwe Marcussen, die haar zoon Marcus uit het eerste huwelijk mede bracht. Hier worde opgemerkt, dat de doopregisters der Hervormde gemeente te Edam teruggaan tot 1629, de doodsboeken slechts tot 1650. Omstreeks bovenstaande vraag is aan de hand der Edamse archieven dus geen uitspraak te doen.

Om kort te gaan dus:
Rechte mannelijke linie
1. Vlaanderen (Ekeloo): Jan de Plecker
Aryaen Jansz gehuwd 3 Febr. 1613 met Lisbet Dircksdochter
1.1 Dirck Aryaenszn  Geboren ca. 1614  1e Huw. 6 Maart 1639 met Marijtje Sijmensdochter  2e Huw. 23 Oktober 1667 met Luwijncken Jansdochter
Overleden 2 Mei 1675  Begraven te Edam in de St. Nicolaas Kerk.
1.1.1       Sijmen Dirckszoon Plecker Geboren 31 Augustus 1642  Gehuwd 22 Oktober 1662 met Nammetien Willemsdochter Paris  Overleden 17 Juli 1692  Begraven te Edam in de Groote Kerk
1.1.1.1 Aryaen Sijmenszoon Plecker  Geboren 30 December 1673  Gehuwd 2 Mei 1699 met Geert Claesdochter  Overleden 4 Augustus 1712
1.1.1.1.1        Sijmen Aryaenszoon Plecker  Geboren 13 Augustus 1711 te Edam  Aangenomen als lidmaat der Ned. Herv. Kerk 31 Januari 1732  Gehuwd 11 April 1733 met Geertje Pieters Boer . Overleden 12 April 1791 te Amsterdam  Begraven te Edam in de St. Nicolaas (Groote)  Kerk. Alhoewel wonende te Amsterdam werd hij begraven in de Groote Kerk te Edam. In het graf dat hij 58 jaren vroeger had aangekocht,  In 1822 is dit graf overgegaan aan de Kerk. Het ook nog zeer duidelijk leesbare opschrift van dit graf luidt: Simon Adriaanszoon Plecker en zijn huisvrouw Geertje Pieters Boer.

Voorgeschiedenis

Onder de regering van Keizer Karel V begon de Hervorming ook in de Zuidelijke Nederlanden haar invloed te doen gelden. Waren tot dien deze Provinciën uitsluitend Katholiek geweest en onderworpen aan ’s Keizers gezag, in het jaar 1539 stonden de Gentenaren tegen dit gezag op. Ook de stad Eekeloo, de verblijfplaats van het geslacht ‘de Plecker’ nam aan deze opstand deel. Het waren voornamelijk de Calvinisten, die hier voor de Hervorming propaganda maakten. Dat deze propaganda niet altijd in pais en vree verliep, is wel vanzelfsprekend, We lezen dan ook dat in 1567 de Calvinistische preken te Eekeloo de bevolking zodanig in beroering brachten, dat deze zich uitte in een beeldenstorm, of zoals de geschiedenis van Eekelo zegt in ‘beeldbraken’.

De Noordelijke Provinciën volgden met aandacht het verloop dezer godsdienstige beroeringen, en in het jaar 1572 kwamen ze zelfs daadwerkelijk hulp brengen. In dat jaar kwamen 400 Watergeuzen van den Briel naar Eekeloo en werden er met open armen ontvangen. Daar de regering, die intussen op Philips II was overgegaan, geen krachtige tegenmaatregelen trof, werden de Calvinisten te Eekeloo steeds sterker, totdat zij, in 1578 ten minste te Eekeloo geheel de overhand hebben op de Roomsen.

De toen nog machtige Philips II kon zich echter bij deze stand van zaken niet neerleggen. Vijf jaren later, in het jaar 1583, werd de stad Eekloo door de Spaanse bevelhebber Alexander Parnese, Prins van Parma, belegerd en in genomen en tegen Calvinistische tegenaanvallen zwaar versterkt. De Hervormden, bevreesd voor de gevolgen van hun optreden tegen de Roomsen, trokken in grotere getalen uit Vlaanderen naar Holland, waar zij zich, voornamelijk in de Noordelijke Provinciën vestigden.

De tak van het geslacht ‘de Plecker’, waarvan in deze genealogen ‘beknopt’ sprake zal zijn, vestigden zich te Edam. Ook in Friesland vestigden zich in deze jaren (omstreeks 1600) ‘Pleckers’, zeer vermoedelijk ook uit Vlaanderen afkomstig. In deze genealogie zal echter steeds sprake zijn van de Edamse tak

 

Sententien   Samuel de Plecker

Bij de Schepenen der Stadt Leyden ghearresteert jeghens Jan Pieterszoon Lijndraeyer, Samuel de Plecker ende Gerrit Corneliszoon Claarmaecker, over de grouwelicke ende moordadige conspiratie jegens den persoon van den Doorluchtigen ende Hoochgeboren Vorst den Heere Prince van Orangiën, (n.b. Prins Maurits) mitsgaders tegen den welstant van ’t Landt.

Gepronuncieert ende geexcuteert binnen Leyden, den XXI en Juny 1623.

Gedruckt dot Leyden, Bij Jan Claeszoon van Dorp in de vergulde Sont Anno 1623.

Na een lange uiteenzetting over de terechtzitting van Jan Pieterszoon Lijndraeger volgt een nieuw hoofdstuk met:

Alsoo Samuel de Plecker, Saeywercker gebore burger dezer stede, tegenwoordich gevanghen van Mr. Willem de Bont Schout deser stede, buyten pijne ende banden van ijsere bekent en de beleden heeft dat hij gevanghen hem eenighen tijdt herwaerts heeft laten ghebruycken tot Leraer ofte vermaner der Remonstranten ende tot dien eynde anmentlick om te prediken commissie becomen van Utenbogaert Episcopins ende Grevinchobin gewesene Predicanten in deze landen ende dar voren ook genoten seeckere beloninghen. Dat mede gheleden October  een jaer Jan Blansaert hem ghevanghen geintecommuniceert heeft ghehadt datter een aenslach  op haden was omme eenighe steden daer de Remonstranten de meeste mochten zijn ende ook deze stede te vermeesteren  ende dat Adriaen van Dijck gewesene Secretaris van Wleuswijck een ofte twee poorten deser stede met adsistentie van de voornoemde Jan Blansaert, Abraham Blansaert zijn broeder ende Willen Parin mitsgaders andere meer soude hebben sien te veroveren ende de selve soo langhe in te houden tot datter volck van de andere vermeesterde steden tot hulpe soude zijn ghecomen  ende dat alsdan de Magistraet alhier soude werden verandert dat de selve Jan Blansaert daer opgedouckt hadden dat de meninghe was de Remonstrantsche schutters die afgeheset zijn mitsgaders de ghewesene waertsgelders mede tot adsistentie te versoucken ende dat den Staet van het landt wederom soude werden gestelt op den ouden voet namentlick so die was geweest voor de laetste reformatie op den Heere Prince van Orangien gedaen: ende dat ghevanghen dain op versocht heeft dat wanneer de selve veranderinghe soude werden aenghevangen om gheeffectueert te werden hij Blansaert hem gevangen in tijde soude willen waerschouwen…….

Zo gaat het nog enige bladzijden door. Het slot van dit hoofdstuk over Samuel de Plecker, in dit Sententiem luidt:

Soo is dat Schepenen deser Stadt Leyden ghesien ende overwoghen hebbende den criminelen eisch ende conclusie den Schout deser Stede tt lante van de voornoemde ghevanghen ter saecke van de voorgeschreven grouwlicke conspiratien gedaen overgelet ende genomen ook gesien gehoort en verstaen hebbende alle ders voorsz. Ghevangens belijdenissen mitsdaders de informatien desen aengeaende verworven en hier op gehadt hebbende het advijs van de Heere gecomitterde rade van de Stadt van Holland en West Vrieslant op alles dat heeft moghen bewege lettende ende met rijphent van rade overwegende doende recht in den name ende van de Hoghe Overheit ende Graeffelickheit van Hollant ende West Vrieslant verclaert hebbe en verclaren mit desen den boovnoemden ghevangen begaen te hebben Crimenlaefea Majestatis, condemneren hem overfeeler ghelent en ghebrachte te werden op t plein van ’s Gravenstein alhier daer men gewoon is de hoofdoenders te straffen ende aldaaer deur den Scherprechter geexecuteert te werden met en Swaerde datter de doot na volcht dat voorts daer na zijn doode Lichaem secretelie sal wroden begraven ende verslaren zijne goederen voor verbeurt ende gheconfisqueert tot sulcke somme toe als het Privilegie deser Stede medebrengt ten behouwe van de Greaffelickheit ende ontsegghen den Offichier zijnen vorderen eijsch.

Aldus gedaen ende ghewesen bij Daniel Sijmonszoon van Alphen, Dr. Gerrit van Lantschot, Jan Janszoon Orlers, Adriaen Henricxszoon van Tetrode, Pieter Corneliszoon de Haes, Dr. Willem van Moerberghen, Cornelis Henrickszoon van Goten, ende Jan Rippertszoon van Groenendijck Schepenen der Staat Leyden op den XXI Juny rbi C ende drie en twintich, mitsgaders ten selven dage ghepronuntieert ende ter executie gestelt.

In kennisse van mij:
J. van Banchiem.

(n.b. Digitale Stamboom: Bruidegom Cornelis Dircxz Grijp, weduwnaar van Frederickgen Dircxdr Trost, wonende Noorteynde, glasemaecker Bruid: Barbera Jacobsdr, weduwe van Samuel de Plecker, wonend Middelweg. Datum trouwen Leiden 22 maart 1631 - datum ondertrouw Leiden 7 maart 1631. Eerder huw. bruidegom: Kerk Otr. B-21v - Bron: Leiden inv. 3 Schepenhuwelijken 1592 - 1795, folio 252)

(n.b. Leids Archief: Samuel de Plecker is getuige bij het huwelijk op 16 01 1619 van Laurens del Plecker, blauwverver  met Annetgen Aelberts - eerder weduwnaar van Niesgen Claesdr. - Bron Nederlands Hervormd Ondertrouw 1575 - 1795, folio H.259v)

-----------

Uit: VADERLANDSCH WOORDENBOEK - 1790; OORSPRONKLYK VERZAMELD door JACOBUS KOK.
ZES-EN-TWINTIGSTE DEEL.
R — S. MET KAARTEN, PLAATEN en PORTRAITTEN, te AMSTELDAM, bij JO HANNES ALLART.

SAMUEL de PLEKKER.
Samuel de Plekker, een Burger van Leiden, beschuldigd van handdaadigheid aan het berugte ontwerp eener zamenzweeringe, aangeleid om Prinse Maurits het leeven te beneemen. Behalven het vonnis over hem geveld, behelzende de punten van beschuldiginge, tegen hem ingebragt, is 'er eene bekantenis voorhanden, door hem zelven in zijne Gevangenisse gesteld. Men vindt daarin vermeld, dat De Plekker, in de maand Okotber des Jaars 1621, uit Jan Blansaert, insgelijks eenen eedverwant, iets verstaan hebbende aangaande de verwoesting van eenige Steden, "niet wist, wat hij denken moest, of 't waarheid dan leuge ware, en zeide, dat hij daar mede niet te doen wilde hebben." Dat Blansaert, in de maand Maart des volgenden jaars, gezegd had, dat 'er goede hoop was voor de Remonstranten, aangezien Prins Frederik Hendrik op hunne zijde was; dat men voor hadt, den Prins van Oranje, op een avond, als hij na zijne Matres zoude gaan, om te brengen; "dat hij (De Plekker), zulks hoorende, daar over zeer ontsteld was geworden en tot antwoord hadt gegeven, dat hem zulks een gruwel was; 'er nevens voegende, dat hij verscheiden reizen van meeninge was geweest zulks te openbaaren, maar niet wist, hoe hij toegang tot den Prins zoude krijgen, uit vreeze dat zijne Doorluchtigheid op hem een kwaad oog mogt krijgen, als of hij kwam om hem te misdoen; dat hij ook gevaar in het ontdekken zag, als zijn naam niet wierdt verzweegen, en als hij 't niet konde bewijzen; dat hij ook, uit voorgaande dingen, hoop had geschept dat zulks niet zoude geschieden, en de aanbrenging daarom hadt agtergelaaten. Dat Jan Blansaert, in den volgenden Zomer, hem gezeid hadt, hoe, van nieuws, zich zeer goede hoop vertoonde om aan vrijheid te koomen; dat Prins Fredrik Henrik bij 't Kollegie was geweest (meenende daar mede den Heer van stoutenburg en zijnen aanhang) hun verzekerende, dat zo ras het lichaam zich zoude beweegen, hij zich als 't hoofd daar bij zoude voegen, en als zij het hunne deeden, hij dan met omtrent drieduizend Soldaaten bij hen zoude koomen, om alles in goede orde te stellen; dat er ook een voorneemen was geweest,
om door Van Dyk en Korenwinder (twee andere eedverwanten) eenig volk in 's Graavenhage te doen brengen, ten einde om etlijke Heeren in verzekering te neemen, dezelve voorts, met Wagens na Gouda te voeren, en naa dat alles tot stilte en rust zou wedergekeerd zijn, hen wederom te ontslaan; dat hij (de Plekker) daar op hadt gezeid, van harten gaarne te zullen zien dat de Remonstranten, zo wel als de overige ingezeetenen des Lands, vrijheid van openbaare Godsdienstoeffeninge hadden, en dat het Land tegen den vijand wel beschermd mogt worden: maar dat hij niet konde merken dat deeze de rechte middelen waren, die daar toe strekten, maar oordeelde dat ze veel eer strekten tot verderf van 't Land: daar Blansaert op geantwoord hadt, dat daar al in voorzien was, alzo hij verstaan hadt, dat de Fransche Gezant Maurier bij Hun Hoog Mogenden, van wegen zijne Allerchristlijkste Majesteit, aan 't Kollegie hadt beloofd, het Land, indien de nood zulks vereischte, met elfduizend man te zullen te hulp koomen,
en dat de Gezant daarom na Frankrijk was vertrokken, om zijne Majefteit van alles
te onderregten dat Blansaert, eenige dagen laater, hem nog gezeid hadt, dat de Hofmeester van Prinse Fredrik: Henrik reeds door het Land trok om de voornaamsten aan te tekenen, en hij (de Plekker) geantwoord hadt, daarvan niets te gelooven, maar dat het alles leugen en ijdelheid was, 't geen men daar van zeide, en dat de Remonstranten zich met ijdele hoop voedden. Deeze waren de voornaamste punten van Samüel de Plekkers eigen bekentenisse, waar onder hij voorts deeze woorden hadt geschreeven: Dit is kortelijk 't geen ik van de zaak heb geweeten en vrijwillig beleeden, op belofte van inpuniteit of straffeloosheid. In hoe verre Samuel de Plekker, deel gehad hebbe aan de veel gerugts maakende zamenzweeringe, kan uit deeze bekentenisse worden afgeleid. In het vonnis, 't welk in den Jaare 1623, over De Plekker, wierdt geveld, maakte men melding van 't geen hij ter zijner verschooninge hadt ingebragt dat hij, van den aanflag op den persoon van zijne Prinselijke Excellentie, een gruwel hadt gehad, met verwerping en verfoeijing van denzelven, midsgaders hoope, dat die niet tot uitwerkinge zoude koomen, en dat hij, aan de voorgenomene verandering, geen geloof hadt geslagen, en tegen Jan Blansaert wel geprotesteerd hadt, dat het alles leugen en altemaal beuzelingen waren, en dat hij hoopte dat alles in stilte zoude afloopen.
Ondanks dit alles, voor zo veel hij egter de aanslagen aan de Overheid niet geopenbaard, noch daar van eenige kennis hadt gegeeven, wierdt Samuel de Plekker, bij vonnis van Schepenen van Leiden, naa vooraf ingenomen te hebben het Advis van Heeren Gekommitteerde Raaden der Staaten van Holland, schuldig verklaard aan de misdaad van Gekwetste Majesteit, en voorts verweezen om gebragt te worden op het Plein van 'sGraavenstein (de gewoone Gevangenis der misdaadigen in de gemelde Stad) en aldaar met den Zwaarde geregt te worden. Voorts behelsde het vonnis, dat zijn Lijk heimelijk mogt begraaven, maar dat van zijne goederen zulk eene somme moest verbeurd verklaard worden, als met de privilegiën zijner Geboortestad bestaanbaar was.

-----------

Uit: Algemeen noodwendig woordenboek der zamenleving - 1854.

Samuel de Plekker, geb. te Leiden is bekend in onze vaderlandsche geschiedenis dewijl hij beschuldigd is geworden van medeplichtigheid aan de bekende zamenzwering tegen het leven van prins Maurits. Er bestaat van hem eene bekentenis, welke hijzelf in den kerker heeft opgesteld en waaronder hij de volgende woorden schreef: "dit is kortelijk 't  geen ik van de zaak heb geweten en vrijwillig beleeden op belofte van impunitiet of straffeloosheid."

Daaruit blijkt evenwel dat Samuel de Plekker den ganschen aanslag verfoeid en denzelven niet beschouwd heeft als een wettig middel om het oogmerk der eedgenooten te doen bereiken. Hijzelf zou gaarne gezien hebben, dat de remonstranten eene vrije uitoefening van godsdienst hadden verkregen, maar hoopte niettemin dat er van den ganschen aanslag niets mogt komen.

In het vonnis, dat over hem geveld werd, maakte men melding van de door hem opgestelde verdediging en betekenis, aan de waarheid waarvan men geenszins twijfelde. Desniettemin werd hij schuldig verklaard aan de misdaad van gekwetste majesteit, en voorts veroordeeld om gebracht te worden op het plein van 's Gravenstein, en aldaar met het zwaard te worden gestraft. De verzachtende omstandigheden evenwel in aanmerking nemende, behelsde het vonnis de vergunning, dat zijn lijk heimelijk mogt worden begraven; van zijne goederen moest echter zóó veel verbeurd verklaard worden, als overeenkwam met de privilegiën van zijne geboortestad.

naar boven

 

HOME